Serenades for Winds
Wolfgang Amadeus Mozart & Antonín Dvořák
Tussen alle composities die Mozart aan het begin van de jaren 1780 produceerde, bevond zich ook zijn meest intrigerende blazersserenade. De Serenade in Bes, KV 361 (1781-1782), geschreven voor twee hobo’s, twee klarinetten, twee bassethoorns, vier hoorns, twee fagotten en onderstut door een contrabas, staat geboekstaafd als de mooiste bijdrage tot de achttiende-eeuwse ‘harmoniemuziek’. Haar bijnaam, Gran Partita, dankt deze compositie aan een betwistbare toevoeging op de autograaf. Authentiek of niet, ‘groots’ is deze compositie alleszins. Alles in deze serenade draagt in zich namelijk ambitieuze beloften. Zo is er de grootse instrumentatie, die met drie paar sopraaninstrumenten en twee paar hoorns een bron aan klankkleuren aanboort. Net zo indrukwekkend is de monumentale, zevendelige vorm, inclusief een langzame introductie, twee menuetten en twee heerlijk mijmerende langzame bewegingen. Afsluiten doet Mozart met een grandioze finale in rondovorm, waarin de elkaar toesnauwende instrumenten reeds vooruitblikken op de operatheatrale inventiviteit waarmee Mozart niet veel later zou scoren.
Dvořáks mooiste en zonnigste stukken zijn beslist zijn twee serenades, één voor strijkers en één voor blazers. Hij schreef ze telkens in één geut neer: de strijkersserenade in twaalf dagen tijd in mei 1875 en de blazersserenade drie jaar later, in januari 1878, eveneens in amper twee weken. Onwillekeurig denken we aan de bevallige achttiende-eeuwse serenades: vijfdelig, zoals in de serenade voor strijkers, of, in de blazersserenade dezelfde basisopstelling als in de Gran Partita van Mozart. In de blazersserenade breidt hij het arsenaal uit met een contrafagot, een derde hoorn en een stevige strijkersbas in cello en contrabas.
-
Wolfgang Amadeus Mozart, Gran Partita (1781-1782)
Antonín Dvořák, Serenade in d minor, op. 44 (1878)
-
Ensemble: I SOLISTI